Discussies in en over het onderwijs gaan over vakken, docenten, kwaliteit en bekostiging.
(Hoge)scholen en universiteiten worden afgerekend op de prestaties van hun leerlingen en studenten op basis van doorstroming. Hoe minder doorstroming des te minder rijksbijdrage per leerling/student.
Het gekke is dat over het algemeen weinig ‘aan de knoppen’ voor een goede doorstroming ‘gedraaid’ wordt.
Laten we even kijken wat die knoppen zijn: 1) motivatie, 2) instroomniveau, 3) kwaliteit docenten, 4) klasgrootte en 5) studieaanpak.
Scholen houden zich voornamelijk bezig met de punten 2, 3 en 4. Voor het instroomniveau wordt door middelbare scholen vooral naar de cito-score gekeken en voor instroom op het vervolgonderwijs wordt bepaalde diploma’s geëist. Voor de kwaliteit van docenten en de klasgrootte is de beschikbaarheid van kwalitatief goede docenten op de arbeidsmarkt en het beschikbare budget bepalend. Met betrekking tot punt 1 heeft de docent(e) de taak om de leerling/student te motiveren en de motivatie vast te houden.
Voor punt 5 is op één of andere manier geen of weinig aandacht of er is geen budget meer over. Terwijl de studieaanpak cruciaal is voor de motivatie en de doorstroming. Curieus.
Wie het bovenstaande goed leest, valt op dat de scholen ALLEEN het inhoudelijk deel van het leren oppakken.
Eigenlijk is dat raar omdat de aanpak van het leren misschien wel 40% van het leersucces bepaald.
Het lijkt erop dat wordt aangenomen, dat op de basisschool de manier van leren al bijgebracht wordt en dat daarna deze geen aanpassing meer nodig is. Gelukkig gaat het vaak goed, maar het leerplezier is bij veel mensen na het behalen hun diploma op en over.
Dat is jammer, want onze economie is kennis gedreven en veranderlijk. Wat inhoud dat men, vroeg of laat, weer bij moet leren. Dat gebeurt dan met tegenzin en kost ook daardoor meer tijd.
Want…
hoe meer je geleerd hebt, hoe makkelijker het leren wordt. Vooral als je weet hoe je daar gebruik van kunt maken.